Brabants Groene Maatpak is een samenstelling van tientallen landschapsplannen voor de vele ruilverkavelingen uit de jaren 1930-1980. Toen werden veel velden ontgonnen, beken rechtgetrokken en nieuwe wegen aangelegd. Ondanks al die veranderingen hield het Brabantse landschap een eigen karakteristiek. Op het zand kregen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals dorpen, ‘bolle akkers’, beekdalen en jonge heideontginningen  allemaal hun eigen karakteristieke beplantingen. De plannen uit deze periode besloegen alles bij elkaar meer dan de helft van de Provincie Noord-Brabant!

 

De eerste landschapsplannen in Nederland werden gemaakt door R.J. Benthem die vanaf eind 1943‘landschapsadviseur’ was in dienst van het Staatsbosbeheer. In die ontwerpen in Midden-Brabant zie je hoe hij met die nieuwe beplantingen voortbouwt op de historische variatie in het landschap. Zo moderniseerde het landschap maar bleven historische patronen ‘afleesbaar’. Ook de beken, die in die tijd veelal recht getrokken werden, kregen in de ontwerpen van pionier Benthem veel aandacht. Doordat hij intensief overlegde met de technici werden de landschapsplannen meestal al het eerstvolgende plantseizoen uitgevoerd.

 

Vanaf het midden van de vijftiger jaren nam F.M. Maas het werk van Benthem over. Hij bouwde voort op de ideeën van Benthem en de traditie van de Engelse landschapsstijl en gaf vorm aan de Brabantse ‘parkbeek’. Hij vond het ontwerpconcept uit waarmee de verdere groei van de dorpen en de schaalvergroting in de landbouw in het Brabantse landschap kon worden ingepast in een ‘parklandschap’. Dat was een gestileerde versie van het oude landschap, maar klaar voor de moderne maatschappij. In zijn plannen zorgde Maas voor een zonering in het landschap met concentraties van bossen en natuurgebieden. Tegelijkertijd zorgde hij voor een heldere – en typisch Brabantse – beplantingsstructuur in het boerenland. Dit maakte een enorme uitbreiding van het Groene Maatpak mogelijk en zo kon het Groene Maatpak een robuust deel van het vernieuwde landschap worden.

 

Maas begon met het uitwerken van een hoofdstructuur van landschapsparken voor heel Brabant. Die structuur oversteeg de losse ruilverkavelingen, maar al die landschapsplannen sloten op elkaar aan en droegen bij aan de hoofdstructuur. Hierdoor kregen de plannen een samenhangende betekenis op de schaal van de hele Provincie. “Robuust in de structuur en verfijning in de detaillering”, was één van zijn motto’s.

 

Aan het eind van de zestiger jaren en in de zeventiger jaren zijn twee tendensen te herkennen. De onderbouwing van de landschapsplannen werd steeds wetenschappelijker en op een breed scala aan onderzoeksrapporten geschaard. Daarnaast werd onder invloed van de tijdgeest steeds meer onderhandeld over de inhoud van de plannen. Mede als gevolg daarvan werden de landschapsplannen in het agrarisch deel van het cultuurlandschap steeds minimaler en werd strategisch de nadruk gelegd op het aansluiten op bestaande natuurkernen. Een exponent van deze ontwikkeling was  J.A. Hendrikx, een andere landschapsontwerper van Staatsbosbeheer, die de vorming van het landschapspark de Maashorst zeer succesvol maakte.

 

De tweedeling in het landschap zien we rond de eeuwwisseling steeds nadrukkelijker. Het overleg met steeds meer belanghebbenden, actiegroepen en deskundigen maakte dat het landschap steeds meer een resultaat van onderhandelingen werd, waarbij iedere partij met uitgebreide wetenschappelijke rapporten haar invloed op de nieuwe inrichting van het landschap opeiste. Planten in het eerstvolgende plantseizoen maakte plaats voor polarisatie, maar ondertussen kwam BGM tot wasdom.